Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF9411

Datum uitspraak2003-06-03
Datum gepubliceerd2003-06-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAvnr: 6600
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF TE ARNHEM Pkn: 08-004544-01 Avnr: 6600 Het gerechtshof Arnhem heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door R.J.G. D., hierna te noemen appellant. Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Almelo van 13 november 2002 houdende de beslissing op een verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 6 mei 2003 de advocaat-generaal en appellant, bijgestaan door mr D.P. Kant, advocaat te Almelo. Het hof heeft kennis genomen van: - het verzoekschrift van appellant, ingekomen op 7 juni 2002 ter griffie van de rechtbank Almelo; - het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek door de rechtbank; - voormelde beschikking van de rechtbank; - de akte van beroep van 10 december 2002, opgemaakt door de griffier van de rechtbank te Almelo, waarbij namens appellant hoger beroep werd ingesteld tegen voormelde beschikking; - de overige zich in het dossier bevindende stukken. OVERWEGINGEN 1. Het hoger beroep is tijdig ingesteld. Appellant kan in zoverre daarin worden ontvangen. 2. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering van appellant afgewezen. 3. Namens appellant is als grief tegen de beschikking van de rechtbank aangevoerd dat -kortgezegd- de gronden die de rechtbank heeft aangevoerd de afwijzing van de gevraagde vergoeding van de kosten rechtsbijstand niet kunnen dragen. Tevens is mondeling ter zitting van het hof door de raadsman een vergoeding gevraagd voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering, zowel in eerste als in tweede instantie. 4. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beschikking waarvan beroep. 5. Beoordeling van het verzoek: 5.1 - Door de rechter-commissaris in de arrondissementsrechtbank Almelo is op 7 september 2001 aan appellant een ambtshalve last tot toevoeging afgegeven. Vervolgens is mr P.J. Fousert, voormalig kantoorgenoot van mr Kant, door de raad voor rechtsbijstand toegevoegd. Deze toevoeging is niet geretourneerd en derhalve in stand gebleven tot de beëindiging van de zaak. 5.2 - Toevoeging van een advocaat in strafzaken geschiedt door het bureau voor rechtsbijstand op last van de rechter op grond van het bepaalde in de artikelen 41 en 42, eerste en tweede lid van het Wetboek van Strafvordering en -ingeval van een minderjarige verdachte- op grond van het bepaalde in artikel 489 van het Wetboek van Strafvordering. Voorts geschiedt toevoeging door het bureau voor rechtsbijstand op verzoek van een verdachte in de gevallen als bedoeld in artikel 44, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering. Gelet op het bepaalde in de artikelen 13, 14 en 15 van de Wet op de rechtsbijstand geschiedt toevoeging door het bureau voor rechtsbijstand in beginsel alleen aan die advocaten, die daartoe op hun uitdrukkelijke wens zijn ingeschreven door de raad voor rechtsbijstand. Ingevolge het bepaalde in artikel 24, vierde lid van genoemde wet is de advocaat verplicht de nodige rechtsbijstand te verlenen zolang de afgegeven toevoeging niet is gewijzigd of ingetrokken. Wijziging, beëindiging of intrekking van de toevoeging is geregeld in artikel 33 van de Wet op de rechtsbijstand. 5.3 - Rechtsbijstand door een door het bureau voor rechtsbijstand toegevoegde advocaat is kosteloos in de in artikel 43 van de Wet op de rechtsbijstand genoemde gevallen. Bij toevoeging in andere gevallen kan van de verdachte een eigen bijdrage worden gevraagd. Deze bijdrage is blijkens artikel 44, derde lid van de Wet op de rechtsbijstand niet verschuldigd indien zoals in het onderhavige geval een zaak eindigt zonder de toepassing van een straf of maatregel dan wel zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. In zo'n geval restitueert de rechtsbijstandverlener de eigen bijdrage aan de rechtzoekende, tenzij deze de eigen bijdrage nog niet heeft voldaan. 5.4 - In het onderhavige geval is een onvoorwaardelijke en definitieve toevoeging aan de raadsman afgegeven. Er is geen sprake van een wijziging, beëindiging of intrekking van de toevoeging zoals voorzien artikel 33 van de Wet op de rechtsbijstand noch van een wijziging, beëindiging of intrekking van de toevoeging op verzoek van de verdachte. 5.5 - Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, gedurende de periode van de inverzekeringstelling, gronden van billijkheid aanwezig zijn omdat er toen nog geen toevoeging was afgegeven. Voor het overige bestaat er geen ruimte voor toekenning van een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand zoals verzocht, nu zulks zich niet verdraagt met het hiervoor beschreven stelsel van toevoeging, zoals dat ligt besloten in de Wet op de rechtsbijstand. In de strafzaak is aan appellant als verdachte een advocaat toegevoegd en deze toevoeging is ten tijde van de behandeling van de zaak niet ingetrokken. Derhalve heeft appellant geen kosten gemaakt althans behoeven te maken als bedoeld in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. 5.6 - Overigens is het hof van oordeel dat op basis van artikel 31 van de Wet op de rechtsbijstand geen voorwaardelijke toevoeging ten behoeve van de rechtsbijstand in strafzaken aan een verdachte kan worden verleend omdat de mogelijkheid van toekenning van een vergoeding voor de kosten van een raadsman ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering niet is aan te merken als "verhaal op een derde" als bedoeld in artikel 31, eerste lid van de Wet op de rechtsbijstand. 6. Het hof zal, gezien de overgelegde urenspecificatie van de raadsman, de kosten van rechtskundige bijstand in de periode van inverzekeringstelling in redelijkheid en billijkheid stellen op € 350,-- (2 ½ uur en inclusief kantooropslag en BTW). 7. De vergoeding voor kosten verbonden aan het indienen en de behandeling van het verzoekschrift wordt, gelet op de landelijke aanbeveling inzake verzoekschriften en de omstandigheid dat het verzoekschrift door twee instanties is behandeld, gesteld op € 810,-- (inclusief BTW). 8. Met inachtneming van het bovenstaande kan aan appellant worden toegekend: - aan kosten rechtsbijstand € 350,-- - aan kosten voor indiening en behandeling van het verzoekschrift - 810,-- + totaal € 1.160.-- BESCHIKKENDE Het hof: - vernietigt de beslissing waarvan beroep; - kent aan appellant toe op gronden als hiervoor omschreven een vergoeding uit 's Rijks kas ten bedrage van € 1.160,-- (zegge: éénduizend éénhonderdzestig euro) en gelast de tenuitvoerlegging daarvan; - wijst af het meer of anders verzochte; - bepaalt dat voormeld bedrag aan appellant zal worden betaald door overschrijving op bankrekeningnummer …………., ten name van KienhuisHoving Stichting Derdengelden Advocatuur, onder vermelding van "…..". Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs Van Kuijck, voorzitter, Dee en Nunnikhoven, in tegenwoordigheid van Heeres, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juni 2003.